20151215-rabobank-magazine-int-bullinga-onderwijs

 

 

 

In Rabobank Magazine winter 2015 online

Door digitalisering en robotisering verandert ons werk in een rap temp. Hoe kunnen werknemers en scholen zich hierop voorbereiden? Een interview met futuroloog Marcel Bullinga, Fred van der Westelaken Onderwijsgroep Tilburg, Sjef Drummen Stichting Onderwijs Midden Limburg en sectormanager onderwijs Rabobank Menno van Noort .

Het onderwijs staat voor de uitdaging dat scholen kinderen moeten voorbereiden op banen die nog niet bestaan. Zij zullen technologie gebruiken die nog niet is uitgevonden, om problemen op te lossen die nu nog onbekend zijn. Voor wie dat redelijk voorbarig klinkt, geeft het volgende stof tot nadenken. Wie tien jaar geleden op school zat, werd niet opgeleid tot beroepen als socialmediaspecialist, ontwikkelaar van besturingssystemen voor smartphones of videoblogger.

Aan de andere kant is het algemeen aanvaard dat administratieve en routinematige taken steeds meer overgenomen worden door computers en robots. Maar uit onderzoek blijkt nu, dat ook banen in de dienstensector heel kwetsbaar zijn. Door patroonherkenning, big data en robotisering, kunnen computers steeds meer complexe handelingen uitvoeren. Vaak goedkoper en effectiever dan mensen dat kunnen. Dat maakt de behoefte aan andere vaardigheden acuut. Wat die zijn? Flexibiliteit bijvoorbeeld en probleemoplossend vermogen.

Voor futuroloog Marcel Bullinga is het een uitgemaakte zaak. ‘Al onze beroepen gaan de komende decennia veranderen of verdwijnen. De robotisering van de maatschappij gaat veel verder dan het automatiseren van eenvoudige handelingen. Neem een beroep als journalist. In de toekomst weet hij door alle big data niet alleen precies wat de behoefte is van zijn lezers, maar veel van zijn artikelen worden ook door een nieuwsrobot geschreven. Dat geldt voor veel van de huidige beroepen. Ze zijn er straks niet meer of ze zijn radicaal veranderd. Een postbode kan dan aan de slag als zorgbode, iemand die ouderen bezoekt. Zijn toegevoegde waarde is namelijk niet het bezorgen van post, maar dat hij de buurt kent.’

Het toekomstbeeld dat Bullinga schetst, biedt weinig ruimte voor traditioneel onderwijs. ‘We hoeven steeds minder te leren en te weten om steeds meer te kunnen. De lesstof van vakgerichte opleidingen wordt steeds korter houdbaar. Het in stand houden van het huidige vakonderwijs is in dat opzicht net zo productief als het financieren van kolenmijnen. Onderwijs moet veel meer geïndividualiseerd worden. Virtueel onderwijs gaat groeien waar leerlingen in een gameachtige omgeving worden uitgedaagd om zich te ontwikkelen. Scholen moeten zich afvragen welke vaardigheden toekomstbestendig zijn. Dat gaat om creativiteit, leiderschap, maar ook het omgaan met apparaten. Snappen hoe je ze moet gebruiken. Je moet je richten op nieuwe beroepen. Misschien ben je over tien jaar wel robotcoach. Omdat we in de toekomst steeds meer gemengde banen krijgen waarin een robot een deel van het werk doet. Zo’n coach kan die gemengde werkomgevingen begeleiden.’

Een leven lang leren is niet alleen voor jongeren een reëel toekomstperspectief. Ook veertigplussers moeten er aan geloven. ‘De Londense metrobestuurder vecht om zijn werk te behouden, maar het is een achterhoedegevecht; in een zelfrijdende metro is hij echt overbodig. Docenten zullen altijd nodig blijven, maar docenten moeten wel persoonlijk leren innoveren. Op de barricade met leerrobots! Innoveren overlaten aan de zoveelste nieuwe organisatie, zoals de Onderwijsraad voorstelt, is fout. De 3 fundamentele barrières voor innovatie moeten worden geslecht: financiering, verzuiling en onderwijsvakanties. Dat zal gebeuren onder druk van nieuwe buitenlandse onderwijsaanbieders.’

Als sectormanager onderwijs bij de Rabobank heeft Menno van Noort veel contact met onderwijsbestuurders. Het beeld wat hij schetst is minder zwart-wit maar ook hij ziet de verschuiving van kennis naar vaardigheden. ‘De arbeidsmarkt is veel onvoorspelbaarder geworden. Businessmodellen veranderen sneller. En daarmee ook de eisen die aan medewerkers gesteld worden. Daarom verandert opleiden van functiegericht naar loopbaangericht en zijn de 21st century skills, oftewel toekomstgerichte vaardigheden, binnen het onderwijs steeds belangrijker. Het gaat over kunnen luisteren bijvoorbeeld. Oprecht aandacht hebben voor anderen. Afspraken nakomen. Onze eigen adviseurs aan de balies van de lokale kantoren waren vroeger financieel opgeleide mensen. Tegenwoordig komen ze van de hogere hotelschool. Wat ze hebben geleerd is om gastheerschap in praktijk te brengen. Dat is een competentie die veel duurzamer is dan kennis. Natuurlijk blijft kennis belangrijk maar dat spijkeren we via opleidingsprogramma’s wel bij.’

Om de vraag en aanbod naar arbeid beter op elkaar aan te laten sluiten moet de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven verbeterd worden, vindt Van Noort. ‘Een goed voorbeeld zijn de kennisclusters waarvan de eersten in de jaren negentig werden gevormd. Brainport regio Eindhoven is zo’n kenniscluster waar universiteiten, technologiebedrijven en overheid op één plek samenwerken. Dit soort samenwerking moet breder ontwikkeld worden zodat de onderwijs- en bedrijfsprocessen verder integreren. Een ander goed voorbeeld is een academisch ziekenhuis waar studenten vanuit de praktijk worden opgeleid. Dat is niet alleen een model voor wetenschappelijk onderwijs. Een MBO-opleiding in Brabant die leerlingen opleidt voor een carrière in de retail heeft samen met ondernemers een eigen winkelconcept ontwikkeld waar leerlingen hun kennis direct in praktijk brengen. De hele buurt doet daar zijn boodschappen. Daarvoor moet je als onderwijsbestuurder wel de grenzen van het systeem durven op te zoeken. Je bent dan geen onderwijsinstelling meer maar een bedrijf en wordt ook door de overheid zo behandeld.’

Voor scholen is deze tijd bijzonder uitdagend, verzekert Fred van der Westelaken, bestuursvoorzitter van de Onderwijsgroep Tilburg. ‘Veel van de voorspellingen zijn juist. Lag het zwaartepunt bijvoorbeeld in de opleiding tot verpleegkundige vroeger altijd op de zorg. Nu zie je dat veel meer verschuiven naar ICT. En het tempo waarin nieuwe ontwikkelingen zich aandienen is veel hoger. Vroeger had je drie jaar de tijd om een curriculum voor te bereiden en kon je daar zeven jaar mee vooruit. Dat model begint steeds meer te wringen. We moeten naar een meer fluïde systeem waar opleidingsinstituten sneller kunnen inspelen op ontwikkelingen. Op dit moment werken onze docenten en mensen uit het bedrijfsleven samen in zogenaamde werkateliers. Daar stellen we ons de vraag: hoe ziet de wereld er over drie jaar uit? Hoe kan je dat vertalen in een lesprogramma? We zetten steeds meer in op het leren hoe je moet leren. Wat zijn de vaardigheden waarmee je zelf kennis opdoet? Hoe leer je wat betrouwbare kennis is? Hoe selecteer je dat? Hoe stel je zelf een betrouwbaar curriculum samen? Ook MBO-leerlingen moeten zich na hun opleiding blijven ontwikkelen. Die boodschap geven we ze mee. Een ander groot verschil met vroeger: het analytisch vermogen van MBO-leerlingen wordt steeds belangrijker. Mijn huis zit vol domotica. Al die apparatuur wordt door een installateur op afstand gemonitord. Ook in de zorg moeten verpleegkundigen steeds vaker op afstand hun werk doen. Daarvoor moet je goed kunnen luisteren om de situatie in te schatten.’

‘Verwondering moet de basis zijn’

Precies een jaar geleden startte in Roermond Agora: een school met 34 leerlingen waarin alle bestaande conventies overboord zijn gegooid. Er zijn geen schoolniveaus, geen vakken of leermethodes. Leerlingen ontdekken zelf de wereld aan de hand van vijf thema’s: wetenschap, kunst, sociaal, spiritueel en ethiek. ‘Het concept van de school zoals we dat vorig jaar neergezet hebben is grotendeels intact’, aldus Sjef Drummen, adjunct-directeur van Stichting Onderwijs Midden Limburg en bedenker van Agora. ‘Dat komt omdat we werken volgens een Agile aanpak. Iedere dag vragen we ons af of wat werkt en wat niet. Dat ontbreekt in het bestaande schoolsysteem. We doen kinderen te kort met die rigide structuur waarin de school bepaalt wat je moet leren. Hoe ontdekken ze wat hun talenten zijn? Verwondering zou de basis moeten zijn.’

Toch is er niets vrijblijvends aan het volgen van het onderwijs bij Agora, verzekert Drummen. ‘Dankzij het gebruik van ICT kunnen we gepersonaliseerd onderwijs aanbieden. Er zijn bijvoorbeeld zeshonderd leerroutes. Zonder ICT zou je daar zeshonderd leerkrachten voor nodig hebben. Hierdoor hebben we een model waarmee we de kwaliteit van een leerling zichtbaar kunnen maken. Iedere dag reflecteert de leerling wat hij geleerd heeft. Die leerdata wordt opgeslagen. Je ziet niet alleen of iemand leerdoelen heeft gehaald maar ook wat voor individu iemand is. Is hij empathisch? Hoe groot is zijn arbeidsethos? Dat soort vaardigheden worden steeds belangrijker. We garanderen een diploma, maar belangrijker nog is dat we leerlingen leren omgaan met verandering. Ze weten dat ze kunnen vertrouwen op zichzelf.’